Schotel op voetring, opstaande wand met een scherpe knik aan de onderkant. Op de afgeplatte voetring wat ovenzand en ijzervlekken. Versierd in onderglazuur blauw met een tekst in het Chinees, radiaal gegroepeerd rondom een centrale tekst in het midden. Onder op de bodem het vier-karakter merk Bhao Zhu li ji (Merk van Bao Zhuli).
De tekst begint bovenaan links van het blaadje, gaat rond en eindigt in het midden. Het is een anoniem, rijmloos gedicht, deels geschreven in afgekorte schrifttekens (jiantizi). De gehele tekst bestaat uit 312 tekens en zou in theorie 52 regels zesvoetig vers kunnen vormen. Het gedicht is dan echter niet leesbaar, terwijl een verdeling in zevenvoetige regels een leesbaar geheel oplevert, op de vier resterende tekens na. Het gedicht luidt in vertaling als volgt:
Het regende die winternacht in Lianjiang, Ik bracht mijn gast een eind op weg naar Wu. In Luoyang waren wij de beste vrienden, En eensgezind schreven wij poezie. Bij deze poort, alweer een jaar geleden, Bloosden de mensen als een perzikboom. Hoe het ook zij met mensen en gezichten: De perzikbloesems bloeien elk jaar weer. O ja, de uren, maanden, dagen, jarenS? Gedane zaken nemen ook geen keer. En onze voorgangers zouden eens moeten wetenS? Maar wat weten wij zelf nog van weleer? Dezelfde maan schijnt op onze gezichten, Maar jaren vliegen als een schaduw heen. Gezichten worden soms geplaagd door tranen, We worden er dan ook niet jonger op. Ik weet alleen maar: mensen zijn geen bloemen, Helaas: een bloem verwelkt, gij keert niet terug. Uw gastheer zal in 't nieuwe jaar weer lachen En heft weer keer op keer met u het glas. Het voorjaar zal weer in zijn ogen wonen. Maar gister bloeide de vandaag verwelkte bloem. Wanneer gaan wij weer eens de Jade Berg op? Als gij niet antwoordt, antwoord ik wel zelf. Dit voorjaar, in de pruimentijd, of later? Een man en vrouw hebben niet eeuwig tijd. Erop, erop, en nog een keer naar boven, En nog een keer de hoge heuvel op. Wie achterom kijkt ziet de witte wolken wijken, En water, bergen, zo ver je blik reikt. De tijd is kostbaar als een zeldzaam sierraad, Waar berg je zoiets op een dravend paard? Gekomen uit het Westen naar de hoofdstad, Om daar vannacht de volle maan te zien… In wiens huis wordt de jade fluit geblazen? De klanken deinen op de lentewind… Vannacht klinkt deze melodie in Luoyang, Zeg, welke man krijgt daar geen heimwee van? Het hemels pad vochtig van lichte regen… De grasgeur maakt wat ver leek zo dichtbij…
(met dank aan Dr. Kees Kuiken, Haren, voor de vertaling)
Deze schotel werd, gezien de tekst, als geschenk en herinnering aan een bepaalde gebeurtenis gemaakt. Of de opdrachtgever een dergelijke schotel dan ook zelf kalligrafeerde of dat overliet aan een door de producent ingehuurde specialist is onbekend. De herkomst van het stuk is niet eenvoudig te bepalen, maar lijkt gezien het baksel en de glazuur uit de omgeving van Dehua te komen, waar behalve blanc de chine ook veel onderglazuur-blauw porselein gemaakt werd. Deze schotel met zijn steile wand en vlakke bodem diende waarschijnlijk als wasbak voor het schrijfpenseel.